‘Tuinieren voor de geest’: de titel sprak me niet zo aan. Ik ben liever op het balkon met mijn plantjes bezig dan in een boek te moeten lezen hoe goed me dat doet. Maar dan de achterflap. Sue Stuart – Smith is psychiater & psychotherapeut en baseert zich onder andere op de psychoanalyse om te vertellen hoe tuinieren helend kan werken en inspiratie kan bieden om de geest te verrijken. Oké, ik ben om.
Ik heb gesnoeid en gewied in de driehonderdvijftien pagina’s om in deze blog wat psychoanalytische gedachten over tuinieren te beschrijven. Een beetje van Stuart en een beetje van mezelf.
De eerste link die Stuart legt is met het werk van psychoanalyticus Donald Winnicott (1896-1971). Zijn bekendste uitspraak is: ’there is no such thing as a baby’. Hij bedoelt daarmee dat de baby alleen kan bestaan in relatie tot de moeder/vader. Van buitenaf zijn moeder en baby duidelijk te onderscheiden maar in de subjectieve beleving is de grens tussen ‘me’ en ‘not-me’ minder helder. Er is een overlappend gebied waarin de baby niet precies weet waar hijzelf ophoudt en de moeder begint. Zo is het ook in de tuin: ’there is no such thing as a gardener.’ Het is een samenspel tussen het zaaien, begieten en wieden van de tuinierder en de werking van de natuur waarbij je niet precies weet wat wiens bijdrage is.
Winnicott noemt dat de transitionele ruimte waarin de binnen- en de buitenwereld in de volwassenheid op een creatieve manier aan elkaar verbonden kunnen worden.
Therapie is volgens Winnicott: ‘de bloembol in staat stellen om zich door middel van voeding die goed genoeg is te ontwikkelen tot een narcis.‘
Psychoanalytica Melanie Klein (1882–1960) stelde dat de integratie van haat en liefde in onszelf een teken is van psychische gezondheid. Stuart laat in haar boek zien hoe tuinieren een proces is dat daaraan kan bijdragen. In de tuin mag of moet je zelfs noodgedwongen agressief zijn: brandnetels een kopje kleiner maken, woekerend speenkruid met knolletje en al eruit rukken en in de herfst de uitlopers van de leiboom terug snoeien tot de gesteltakken. Je liefde kan gaan zitten in het planten van onooglijke zaadjes, met geduld wachten tot ze uitkomen, water geven, verplanten zodat ze meer ruimte krijgen, genieten van de bloei en oogst. In de tuin zijn destructie en creativiteit van nature verweven met elkaar.
Melanie Klein zei ook dat het belangrijk is de realiteit van het leven onder ogen te zien. Ervaring met de ligging van je tuin leert je accepteren dat niet alles mogelijk is, en veel ook wel. Na vijf jaar proberen moest ik de illusie laten varen dat er op mijn balkon met noordoostenwind en halfschaduw frêle bloemetjes goed gedijen. Stoere grassen, bamboe, aardbeien, peultjes en Franse geraniums, die willen wel! De realiteit die zich aandient 🙂 Je bent afhankelijk van de natuur en niet alles is naar je hand te zetten.
Tuinieren gaat over de levenscyclus van rouw, vernietiging en verlies naar het opnieuw scheppen door weer te zaaien. Hanna Segal (1918-2011) vond dat als de wereld binnen in ons doods en liefdeloos is geworden en we in wanhoop verkeren, we onze innerlijke wereld moeten herscheppen: het dode nieuw leven inblazen en ons vermogen tot lief hebben herstellen. Ook in de tuin ontstaat het leven steeds in nieuwe gedaanten onder onze zorgzame handen.
Sigmund Freud (1856 – 1939) hield van bloemen – vooral van orchideeën – en maakte veel wandelingen in de bergen. Hij vond dat schoonheid ons geen bescherming kan bieden tegen het lijden, maar dat ze wel tegen veel narigheid kan opwegen. Dat heeft te maken met het vermogen tot liefhebben.’ Geuren van bloemen kunnen ook een sleutel tot het onbewuste zijn en plotseling herinneringen naar boven halen. Zoals in zijn bekende boek de Droomduiding naar voren komt was Freud ook geïnteresseerd in hoe beelden van bloemen de seksuele inhoud van dromen konden weergeven en tegelijk verhullen.
Een memorabele wandeling van Freud was die met de dichter Rainer Maria Rilke (1875 –1926) waarin ze het thema vergankelijkheid bespraken. Rilke kon zich niet opgewekt voelen in de lieflijkheid van het zomerse landschap omdat het een voorbode was van verlies en teloorgang. Het fraaie zou immers verdwijnen zodra de herfst intrad. Freud kwam tot de conclusie dat we om vluchtige schoonheid te kunnen waarderen ons moeten openstellen voor het verlies van iets waarvan we houden. Elk jaar als de bladeren rood kleuren aan de bomen moeten we enige rouwarbeid verrichten. Rouw brengt pijn met zich mee omdat we in opstand komen tegen het verlies. Niet kunnen genieten van schoonheid heeft te maken met een innerlijke weerstand tegen rouwen. De levenscyclus in de tuin kan ons helpen: in de barre winter als veel afgestorven is, gloort het vooruitzicht van uitbottende bomen in de lente waar we ons opnieuw aan kunnen hechten.