Boek impressie door Marit van der Meulen over ‘De Pelgrimsdroom’ van Thijs de Wolf

Een droom is een wensvervulling, zo heeft Freud ons geleerd. Slapers ‘fantaseren’ in het donker, in hun bed over een verlangen. Een verlangen uit de vroege kindertijd. Soms schrikken slapers angstig wakker. Soms breekt een droom opeens af. En – eenmaal wakker – ontglipt dat wat de slaper net zo zeker wist, zomaar.

Voor Thijs de Wolf begon zijn pelgrimsdroom gewoon met een zinnetje ‘ik wil graag de Camino lopen.’ Het was op een diner van een collega. Het zinnetje werd gehoord. De collega wilde ook, misschien heette hij Jan. En zo vertrokken ze. Fransen en Spanjaarden vinden Hollandse namen moeilijk. Droomnamen kregen ze toen. Matteo en Jean liepen en liepen.

Na tien tochten schrijft Thijs de Wolf zijn De Pelgrimsdroom, op weg naar Santiago de Compostella. Opgedragen aan Jean. Het is ‘geen psychoanalytisch boek, geen vakboek waarin ik het wandelen beschrijf als een therapeutisch proces,’ staat in de inleiding.

Nee, De Pelgrimsdroom is een roman. Een roman over wandelen, over door moeten lopen. Over pijn aan voeten. Blaren, koffie, geen slaapplaats kunnen vinden, een enge glazen brug, een wankele hangbrug over een stuwmeer. Over gele pijlen. Pijlen die soms de verkeerde kant op wijzen. Ravijnen. En over herhaling.

‘Ik vertel altijd hetzelfde,’ zei ik ooit tegen mijn analyticus. ‘U vertelt het altijd net even anders,’ zei  hij, toen. Matteo loopt nu met Jean, dan alleen, telkens weer op weg naar Santiago de Compostella. Soms langs dezelfde weg. Soms is alles anders, soms hetzelfde als jaren eerder.

Het weer, het landschap, dat harde pad, dat zomaar ophoudt. Matteo ergert zich. Kwaad op het pad? Ja! Alleen willen zijn en verlangen naar anderen. Er zijn er veel:  Jean en de andere pelgrims. Sommige krijgen een naam. Sommigen alleen wat ergernis. De groep, die op de telefoon loopt. De groep, die bagage laat vervoeren. Zij, die een naam krijgen reizen een paar dagen mee.  Zijn ’s avonds in de rifugio. Een ontmoeting met een glas wijn. Soms voert Matteo gesprekken met ze. Vertellen zij, die een naam krijgen, hem verdrietige of boze dingen. ‘s Ochtends zijn ze weg. Zomaar ontglipt.  Bestaan ze nu echt?

Als Matteo helemaal alleen is, komen analysandi langs. Ze zitten ‘s nachts aan zijn bed. Het bed waar hij doodmoe in slaap valt. Zijn het echte patiënten? Of zijn het herinneringen uit Matteo’s eigen leven? Ze helpen op de dag na zo’n nacht bij het stijgen en het dalen.

De tochten beginnen bij de realiteit. Schoenen, rugzakken, poncho’s. Tijgerbalsem. Elf kilo bagage. Maar daarna wisselen gedachten en gevoelens af met zon en regen. Soms is er alleen het slijk of kiezels, concentratie op niet vallen. Samen zijn met Jean. Jean heeft pijn in zijn knie. Aan de rand van een stad moet Jean afscheid nemen. Matteo loopt door, alleen, met de gele pijlen, de regen, de brandende zon.

Ik lees ademloos. Op de laatste mooie herfstdag van 2024. In een park op een bankje. Ik voel de angst voor een glazen brug. De kou van de regen en de rollende steentjes. De eenzaamheid, het gevaar en het verlangen naar ‘ziet iemand mij?’  Matteo loopt en loopt. ‘Waarom doe ik dit?’ Hij gaat niet naar huis, weet ik.

‘Wat moet ik over vroeger vertellen?’ vraagt een patiënt soms. ‘Gaat vanzelf, zit allemaal in wat je nu denkt,’ stel ik gerust. Er is alleen maar nu. Daar is alles in. De Pelgrimsdroom is een verhaal over bergen, onbegaanbare paden, diep water onder een brug. Pijn in voeten. Steeds opnieuw. Berg op, berg af. Net een analyse. Als je De Pelgrimsdroom uit hebt, word je wakker. Je weet – even –  alles. Met Matteo. Dromen! Opstaan, lopen, doorlopen, doordromen en lezen.

 

Thijs de Wolf (2024) De Pelgrimsdroom, Op weg naar Santiago de Compostella, Noordboek

 

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *